Er zijn felle protesten gaande in
Cambodja. Textielarbeiders strijden voor een hoger loon. Wat vreedzaam begint,
dreigt (zoals zo vaak) fors te escaleren. Protesten worden door de politie
gewelddadig neergeslagen.
De looneisen van de textielarbeiders,
die vaak onder erbarmelijke omstandigheden leven, zijn voor hun van
levensbelang. Ze willen bijna een verdubbeling van € 60 per maand naar € 115.
De overheid, die de werkgevers steunt, wil niet verder gaan dan € 75 per maand.
Waar hebben we het over? Een loon van ver onder één euro per uur (zeker als je
rekening houdt met extra lange werkweken). Reken die loonkosten eens om naar
één product, dan is dat over het algemeen minder dan één procent van de verkoopprijs.
Maar ja, Cambodja is ver weg, bijna
aan de andere kant van de wereld. Of is dit probleem een heel stuk dichterbij?
Textiel is het belangrijkste exportproduct van Cambodja. Veel van de gemaakte
kleding is te koop in winkels die we erg goed kennen, zoals H&M. En draagt
de merken van Puma en Levi’s. De regering
van Cambodja kiest de kant van de fabrieksbazen omdat die dreigen het land te
verlaten als de lonen te hoog worden. Pure chantage. Maar die directies en
eigenaren kunnen alleen zo redeneren als ze gedekt worden door, of zelfs
opdracht krijgen van hun opdrachtgevers.
Dit aan slavernij grenzend kapitalisme
bestaat nog steeds anno 2014. Gewetenloos winstbejag. En het is nog wijd
verspreid over de wereld. Nog vers in het geheugen ligt de ramp begin vorig
jaar van het instorten van de
kledingfabriek Rana Plaza in Savar, een voorstad van Dhaka, Bangladesh, waarbij
meer dan 1.100 mensen omkwamen. Ook hier erbarmelijke werkomstandigheden en
veel te lage lonen. In Bangladesh werd Primark met name genoemd.
Het zijn geen uitwassen in Cambodja,
Vietnam en Bangladesh. Is het nog voor een belangrijk deel de normale gang van
zaken, eerder regel dan uitzondering in de kledingbranche? Er zijn veel
bedrijven bij betrokken. Het lijkt wel doping in de wielersport: “Ik kan alleen
winnen als ik doping gebruik omdat iedereen het doet”. Het zijn dezelfde
bedrijven die met mooie (dure) reclame een prachtig wereldbeeld schetsen van
welvaart en sportiviteit. Het zijn waarschijnlijk ook dezelfde multinationals
die door slimme constructies en benutten van belastingparadijzen zoals
Nederland, zo weinig mogelijk belasting betalen. Wat staan die bedrijven ver af
van ‘verantwoord maatschappelijk ondernemen’ met hun cultuur van graaien zoals
de op bonussen beluste bankmedewerkers.
Er is wel een kentering gaande? De kledingzaak
Charles Vögele gaf aan lid te zijn van Business Social Compliance Initiative.
Zo zijn ze verplicht regelmatig audits door te laten voeren. Charles Vögele
werkt alleen met textielfabrikanten samen die de BSCI-Gedragscode accepteren.
Deze code is gebaseerd op het principe dat bedrijven de wetten en voorschriften
van de betreffende landen volgen. Daardoor zijn onder andere de
arbeidsvoorwaarden volgens contract geregeld en wel in overeenstemming met de
Conventies van de International Labour Organization (ILO).
Verdienen zij en andere kledingzaken
hiermee het voordeel van de twijfel? Want de twijfels zijn niet hiermee volledig
bij mij weggenomen. De wetten en voorschriften van het betreffende land worden
(vanzelfsprekend) gevolg, maar wat als die onvoldoende bescherming bieden? Zie
de houding van de Cambodjaanse regering. En worden er voldoende controles
uitgevoerd op de naleving en zijn die wel voldoende waterdicht? Zijn er
onderaannemers in het spel die zich weer onttrekken aan deze controles? Je hoort
namelijk geen positieve berichten uit die landen dat het er nu zoveel beter
gaat.
Maar Cambodja is nog dichterbij. Wij
als consumenten doen hier aan mee en houden het systeem daarmee in stand. We
hebben voor een belangrijk deel onze economie en onze welvaart gebouwd op de
lage lonen van anderen. We profiteren met zijn allen van de lage lonen van
Polen, Bulgaren en Roemenen hier en van de lage lonen overal ter wereld via de
producten in onze winkels.
Ik ben daarbij geen voorstander van
het niet meer kopen van die producten. Al die mensen die ze produceren hebben
liever wel dan geen werk. Maar ik ben absoluut voorstander ervan dat iedereen
een fatsoenlijk loon verdient, waarmee hij/zij ook het gezin kan onderhouden, de
kinderen naar school kan laten gaan, redelijk behuisd is enz. Daar zijn de
producenten in de gehele keten verantwoordelijk voor.
Harrie Winteraeken
Ps.: Dit stukje is een reactie op het artikel ‘Kalasjnikovs
op textielarbeiders’ in de beide regionale kranten van 4 januari 2014.
Ps. 2: Ik heb het bericht van Charles
Vögele ter informatie gepubliceerd hieronder op mijn weblog.