Op 20
december jl. zond de VPRO een aflevering uit over dijken en waterschappen in de
serie ‘Nederland in 7 overstromingen’. Een mooie aflevering waarin de
geschiedenis van de oudste waterschappen van Nederland (vanaf de 13de
eeuw) in beeld werd gebracht. De vertaling van die oude waterschappen is echter
niet zo heel representatief voor ons huidige Nederland. Met die ‘museumbeelden’
werd de indruk gegeven dat de waterschappen archaïsche instituten zijn en dus
niet meer van deze tijd. Dat beeld klopt niet. Waterschappen zijn wel degelijk
met de tijd meegegaan en zijn op hun werkterrein bijzonder innovatief bezig.
Sterker nog, de organisatievorm van het waterbeheer geldt overal ter wereld als
voorbeeld. Zo mag ik zelf met dit thema in februari naar Vietnam.
Echter, aan
deze beelden werd ook de discussie over het opheffen van de waterschappen
gekoppeld, een overigens regelmatig terugkerend thema.
Natuurlijk
verdedigden de waterschappen zich bij monde van een sluiswachtster van
Spaarnedam en de loco-dijkgraaf van het Hoogheemraadschap Delfland, mevrouw
Adri Bom – Lemstra. Ik ben een aantal jaren geleden in het ‘gemeenlandshuis’
van Delfland geweest, waar het bestuur nog zetelt in de authentieke omgeving van
een enkele eeuwen oud statig pand met de rijkdom van de Gouden Eeuw. Dat heeft
inderdaad een indrukwekkende statuur van de ‘staat binnen de staat’. Het straalt
de autoriteit uit van een gezaghebbende organisatie die ervoor zorgt dat de
leefbaarheid wordt gegarandeerd in het beheersgebied. En dat iedereen zich moet
realiseren dat het werk van het Hoogheemraadschap Delfland de solide basis
vormt van het functioneren van onze maatschappij.
Er was een
professor (waarvan ik de naam vergeten ben, sorry) die vond dat de bestuurlijke
organisatie van de waterschappen best kan worden overgeheveld naar een algemene
democratie. Als het belangrijke werk maar wordt voortgezet en ook de financiering
wordt gegarandeerd. Daarmee erkende hij het belangrijke argument van de
waterschappen dat de noodzakelijke waterwerken in het belang van de veiligheid
en volksgezondheid (zuivering afvalwater) ook blijvend moeten worden
uitgevoerd. En dat deze niet ‘ten prooi’ mogen vallen aan een algemene
belangenafweging en bijbehorende bezuinigingen, bijvoorbeeld ten gunste van
zorg, welzijn, cultuur en noem maar op.
De
‘verdediging’ van de waterschappen tegen opheffing was naar mijn mening nogal
oppervlakkig (al is dat in zo’n documentaire waarschijnlijk ook niet te
vermijden). Een aantal argumenten wil ik hier toevoegen.
Hoewel er in
de uitzending op werd gezinspeeld, wil ik hierbij duidelijk stellen dat
waterschappen de meest efficiënte overheden zijn. Dat hebben vergelijkingen met
het functioneren van de andere overheden Rijk, provincie’s en gemeenten eenduidig
aangetoond. Daarnaast valt er niet zoveel te besparen als men de bestuurlijke
functies overbrengt naar de algemene democratie. De besturen van de 24
waterschappen kosten jaarlijks zo’n € 33 miljoen en dat op een totaalomzet van
meer dan één miljard. Meer dan € 33 miljoen kan men dus niet besparen en ook de
algemene democratische besturen kosten geld.
De
belangrijkste besluiten over het waterbeheer zouden moeten worden genomen door
een algemene democratische overheid. Waterschappen zijn weliswaar een
democratisch orgaan, met slechts met één taak, waterbeheer, maar wel met
grotendeels rechtstreeks gekozen leden van hun algemeen bestuur. Daarmee
verschillen ze niet zo veel van gemeenten en provincies. De opkomst bij
verkiezingen is wel behoorlijk lager, maar niet zoveel dramatisch lager dan
bijvoorbeeld bij de provincies, die meer taken hebben, waarmee ze zich bij de
burger / kiezer kunnen manifesteren.
Daarbij komt
dat de algemene democratische overheden Rijk en provincies voor een belangrijk
deel bepalen wat de waterschappen moeten doen. Voor de belangrijkste taken (waterkeringszorg
en de zorg voor het regionale watersysteem, bestrijding wateroverlast en verbeteren
van de waterkwaliteit) zijn deze overheden zogenaamd ‘kaderstellend’.
Daarbij is een belangrijk maar ook principieel punt
in overheidsland dat er verschil is tussen de overheid die het beleid bepaald
en de instantie die de uitvoering ter hand neemt. Bijna in alle opzichten in Nederland
wordt de uitvoering niet gedaan door de overheid die het beleid bepaald. Dat
moet ook voor het waterbeheer zo blijven gelden. Om de ‘bestuurlijke drukte’ te
verminderen bepaalt de Rijksoverheid of de provincie wat de waterschappen
moeten doen. Diezelfde rijksoverheid en de provincie controleren ook of de
waterschappen hun taak goed uitvoeren. Het is uitdrukkelijk om moeilijkheden
vragen als de controle bij dezelfde instantie ligt als de uitvoering.
Frappant is
dat wel in het betreffende programma wordt verwezen naar het Regeerakkoord,
maar niet naar het Bestuursakkoord Water. Naar mijn mening is de waarde van dat
Regeerakkoord maar beperkt. Het is door enkele mensen in recordtijd in elkaar
geflanst en mist de noodzakelijke onderbouwing (op heel wat meer terreinen dan
alleen waterbeheer). Dat gebrek aan onderbouwing is overigens kenmerkend voor
wat meer ingrepen in de overheidsstructuur door de huidige minister Plasterk.
Met grote haast en ondoordacht, (in bestuurlijke taal ‘het ontbreken van een
visie’) wil hij provincies samenvoegen, waarvoor geen draagvlak bestaat. Ons
bestuurlijk bestel is door Thorbecke dik anderhalve eeuw geleden in elkaar
gezet en functioneert op hoofdlijnen best goed. Wijzigingen daarin zouden
zorgvuldiger moeten plaatsvinden. Het is niet voor niets dat de functies en
organisatie van de waterschappen zijn
gewaarborgd in onze Grondwet.
Trouwens als
de provincies worden samengevoegd tot vier ‘Landsdelen’, dan worden ze te groot
en te log om ook het waterbeheer op stroomgebiedsniveau te gaan uitvoeren. En
de gemeenten zijn te klein voor het regionale en meestal dus
gemeentegrensoverschrijdende waterbeheer. Daarbij komt dat de meeste
intergemeentelijke samenwerkingen via de gemeenschappelijke regelingen (denk
aan Parkstad Limburg, maar ook aan de inmiddels weer bijna afgeschafte
Wgr-plusregio’s) ook door velen niet als een onverdeeld succes worden gezien. De
waterschappen hebben de laatste jaren een enorme opschaling doorgevoerd van oorspronkelijk
meer dan duizend naar nu 24. En dat worden er met nog enkele fusies, zoals ook
tussen de waterschappen Peel en Maasvallei
in Noord-Limburg en Roer en Overmaas, nog wat minder.
Het
Bestuursakkoord Water heeft heel wat meer status dan het Regeerakkoord. Het
bevat afspraken tussen alle betrokken overheden over de aanpak van en de
bestuurlijke verantwoordelijkheden bij de belangrijkste wateropgaves. In deze
afspraken wordt het bestaansrecht van de waterschappen uitdrukkelijk bevestigd.
Daarbij is
overigens als een soort vlucht naar voren door de waterschappen aangeboden om
de helft van de kosten voor de waterveiligheid / waterkeringen op zich te
nemen. Dit is een forse bezuiniging voor het Rijk. Maar als het niet gepaard
gaat met kostenbesparingen bij de waterschappen (en het is twijfelachtig of dit
voor een substantieel deel zal lukken), dan is het voor de burger vooral
‘vestzak-broekzak’ omdat het dan grotendeels uit de waterschapsheffingen zal
worden betaald.
Opheffen van
de waterschappen? Het is een aardig thema voor een documentaire maar het is op
dit moment toch ook alweer behoorlijk achterhaald door de bestuurlijke
inzichten van dit moment. En de uitvoering van het waterbeheer is op zich best
belangrijk en mag niet worden vertraagd of afgeleid door een bestuurlijke
discussie over het afschaffen van de organisatie die dit ter hand moet nemen.
We hebben in ons land urgentere problemen om aan te pakken.