Wat betekent het ideaal van de
Verlichting ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap’ voor ons?
Vrij naar
een artikel van Bas Heijne, redacteur van het NRC (december 2018).
Vrijheid,
gelijkheid en broederschap – wanneer je in Parijs, loopt, kom je om de
haverklap die overbekende leus van de Franse Revolutie tegen. Hij staat
gebeiteld boven de ingang van overheidsgebouwen, gemeentehuizen en scholen. Heijne
neemt aan dat de
meeste
Parijzenaren die woorden nauwelijks opvallen, maar ze komen nog altijd over als
een ferme aansporing. Ook in Nederland worstelen we met de hedendaagse
invulling van die geloofsartikelen van de Verlichting.
Wat is
vrijheid?
Wat is
vrijheid? Of vooral: wat zijn de grenzen van de vrijheid? Wat is gelijkheid in
een samenleving die voorgoed pluriform is geworden, waarin steeds meer mensen
een verschillende achtergrond hebben, een samenleving waarin veel mensen het
gevoel hebben dat zij, en de mensen die op
hen lijken,
niet gezien worden? Wat is het idee van gelijkheid waard, wanneer in
werkelijkheid de ongelijkheid alleen maar toeneemt?
En dan het
lastigste begrip: broederschap. Over de definities van vrijheid en gelijkheid
valt flink te steggelen, maar die begrippen kun je toch wel praktisch handen en
voeten geven. Met broederschap ligt het een stuk ingewikkelder. Dat ideaal gaat
over een relatie tussen mensen onderling. Wanneer voelen mensen zich
verbroederd of verzusterd? Hier wordt iets van ons gevraagd dat niet door
regelgeving kan worden afgedwongen. Broederschap, wat het ook precies is, moet
van binnenuit komen. Je moet het voelen. Het gaat om verwantschap die verder
gaat dan tolerantie of verdraagzaamheid.
Huiveringwekkend
is het antwoord van Kaïn wanneer God hem vraagt waar zijn broer Abel is. Kaïn,
die Abel heeft vermoord, schampert: „Ben ik mijn broeders hoeder?” Daar zit het
allemaal in: de ontkenning, het gemak waarmee gevoelens van verwantschap en
harmonie kunnen omslaan in nijd, hautaine afkeer, ressentiment, haat en geweld.
Dat
wegwerpende zinnetje van de eerste broedermoordenaar resoneert tot op de dag
van vandaag. In hoeverre zijn we verantwoordelijk voor elkaar? Wat zijn we
elkaar verplicht? Wat worden we geacht voor elkaar te voelen? En zo ja,
hoeveel?
Verbindende
mythe
Gedragswetenschappers
stellen dat mensen goed in staat zijn samen te werken in klein verband, zolang
ze onderdeel uitmaken van dezelfde, overzichtelijke gemeenschap. Ze stellen de
kritieke grens op ongeveer 150 personen. Wanneer er in grote groepen moet
worden samengewerkt, heb je een gemeenschappelijk verhaal nodig, een
verbindende mythe. Wanneer mensen die elkaar niet kennen een gemeenschappelijk
doel hebben, in hetzelfde geloven, zijn ze in staat samen iets tot stand te brengen,
een gemeenschap te vormen, gemeenschappelijke waarden te delen. Maar onze
groeiende obsessie met nationale identiteit en ‘onze cultuur’ heeft weinig te
maken met een stevig gedeeld zelfbewustzijn – eerder met een crisis in ons
zelfbeeld.
Pas als je
geconfronteerd wordt met iemand die niet meteen op je lijkt, qua uiterlijk,
achtergrond, opvatting of geloof, ga je je afvragen wie je zélf eigenlijk bent.
En vaak genoeg ga je je identiteit verharden en je verenigen met mensen met wie
je verwantschap en gelijkenis voelt.
Wrange
lading
Dat geeft
het ideaal van broederschap een wrange lading: binnen de eigen groep of clan
wordt een hartstochtelijke solidariteit beleefd. Buiten de groep is het een en
al bedreiging en vijandigheid.
Die
tweedeling is precies de reden waarom oproepen tot meer saamhorigheid en solidariteit,
pleidooien voor wederzijds begrip, meestal in het zicht van de feestdagen, vaak
een luid applaus tot gevolg hebben, maar in werkelijkheid geen enkel effect
sorteren. Immers: je hebt je wezen verbonden met een groep, een clan om houvast
te zoeken – dus je zou wel gek zijn dat los te laten.
De ander tegemoetkomen
wordt dan moeilijk, misschien wel onmogelijk. Omdat je daarmee
de grond
onder je voeten dreigt te verliezen.
Ergens in de
tweede helft van de jaren tachtig vertelde de Nederlandse schrijver Frans
Kellendonk, die in 1990 overleed, aan een interviewer waarom hij niet in de multiculturele
samenleving geloofde. Zijn voornaamste reden was, anders dan we nu zouden
verwachten, niet dat mensen met verschillende achtergronden niet tot elkaar
zouden kunnen komen.
Wat maakt
het volgens hem zo moeilijk om verwantschap te voelen met iemand anders die je
niet als „een van ons” herkent? Het is angst, zegt Kellendonk. Volgens hem geen
angst voor de ander, maar in de eerste plaats angst voor iets in jezelf. Racisme,
stelde hij, komt voort uit distinctiedrift, de neiging in de mens om zich van
anderen te onderscheiden, zich superieur te voelen. Maar, zegt hij, het „is ook
angst voor de liefde, angst om samen te smelten, om jezelf te verliezen. De
behoefte
om zich van
de anderen te onderscheiden is de mens ingebakken.”
Verdraagzaamheid
alleen is niet genoeg. „Waar het op aankomt is dat je mensen van andere
culturen echt leert begrijpen en dat is hondsmoeilijk. Daarvoor moet je diepe
dalen en hoge bergen over, en Heijne betwijfel of iedereen daar wel de kracht
voor kan opbrengen.
Angst
voor zelfverlies
Woorden van
meer dan dertig jaar geleden. Heijne vindt dat Kellendonk een veel te statisch
beeld heeft van wat cultuur is – in de praktijk zijn heel veel mensen, ongeacht
hun herkomst, wel degelijk „samengesmolten”, zonder angst voor zelfverlies.
Maar zijn twijfels over het vermogen van veel mensen om echt werk te maken van
samenleven over de grenzen van de eigen groep heen, zijn niet onzinnig gebleken.
Het idee dat
mensen met een verschillende achtergrond gedoemd zijn langs elkaar heen te
leven in wederzijds onbegrip of, erger, elkaar de hersens in te slaan, heeft school
gemaakt.
U herinnert
zich de opmerkingen die de huidige minister van Buitenlandse Zaken
Stef Blok
maakte tijdens een besloten bijeenkomst in Den Haag. Blok: „Het was niet eens
onwil. We zijn er evolutionair niet toe uitgerust: waarschijnlijk zit ergens
diep in onze genen dat we een overzichtelijke groep willen hebben om mee te
jagen of om een dorpje te onderhouden. En dat we niet goed in staat zijn om een
binding aan te gaan met ons onbekende mensen.”
Blok moest,
diep door het stof. Maar de boodschap was overgekomen. De reacties vielen in
twee kampen uiteen: zij die het beschouwden als een belediging van onze eigen
multi-etnische samenleving, die, ondanks soms niet onaanzienlijke sociale
problemen, overwegend vreedzaam is. Een andere, grote groep stelde dat Blok niets
anders zei dan wat veel mensen in Nederland dachten.
Mensen die
nog geloven in ons vermogen verwantschap te ontdekken bij mensen die niet op
ons lijken, worden meewarig afgedaan als verdwaasde sukkels – kijk naar de
wereld zoals hij is! Ons onvermogen om over de grenzen van onze eigen groep te
kijken, ons in de beleving van iemand met een andere achtergrond te verplaatsen,
is nu niet langer slechts een enorme opgave, zoals Kellendonk ons in de jaren
tachtig nog voorhield. Het is onbegonnen werk.
Spreken
is zilver, zwijgen is goud
Een paar
maanden later hield Sigrid Kaag, een minister in hetzelfde kabinet als Blok,
een lezing die als tegenwicht was bedoeld. In haar Abel Herzberg-lezing verdedigde
Kaag gloedvol het verlichte wereldbeeld: „Spreken is zilver, zwijgen is goud. Maar
niet als het om universele waarden gaat. Niet als het gaat om positie nemen
tegen antisemitisme. Tegen xenofobie. Tegen racisme.” Onbeschroomd keerde Kaag
zich tegen de nieuwe, verbeten groepsgeest: „Het tribale identiteitsdenken wint
terrein.”
Kaag verzuimde
de positie van Blok serieus te onderzoeken. Want waar komt dat door haar zo
verfoeide tribalisme vandaan? Wat veroorzaakt het? Ze constateert dat de
idealen van de Verlichting overal onder vuur liggen, stelt dat we daar vooral
niet over moeten zwijgen. Verder dan dat, komt ook zij niet.
Het gaat om
twee posities die steeds onverzoenlijker tegenover elkaar komen te staan. De
positie van Stef Blok drukt de desillusie met de idealen van de Verlichting uit,
het idee dat de multiculturele samenleving een illusie was, dat de mens niet in
staat is vreedzaam met anderen dan mensen uit zijn eigen groep samen te leven
en immigratie dus alleen maar ellende oplevert. En dat het ideaal alleen nog
maar beleden wordt door mensen die zelf de sociale problemen van immigratie
niet
hoeven te
ondergaan.
Sigrid Kaag
zegt dat we onze stem moeten verheffen tegen de aanval op het universalisme,
tegen het agressieve groepsdenken en het racisme. „De stem van redelijkheid,
respect en tolerantie zal altijd als tegengeluid moeten worden gehoord.”
Verkaveling
van de samenleving
Redelijkheid,
respect en tolerantie – wie kan daar tegen zijn? Maar is dat echt het beste
tegengeluid tegen de verkaveling van onze samenleving? Tegen het oplevende
groepsdenken, nationalisme, het culturele superioriteitsdenken? Is het voldoende
om Stef Blok, en de velen die zijn gevoel van desillusie delen, die hun toevlucht
hebben gezocht in het tribale denken als houvast, als harnas, op andere gedachten
te brengen?
Het
Verlichtingsproject heeft zich in zijn eigen voet geschoten. Juist nieuwe
kennis over onze biologie heeft ons laten zien dat wij allesbehalve rationele wezens
zijn, dat wij vaak impulsief denken, veel te snel ons oordeel klaar hebben en propvol
vooroordelen zitten. We zijn geneigd het eens te zijn met degenen met wie we
ons verwant voelen, en ontsteld van leer te trekken wanneer onze vijanden precies
hetzelfde beweren.
De
Verlichting heeft ons, kortom, geleerd hoe weinig verlicht we van nature zijn. Het
idee dat de mensheid zich zal verenigen op rationele gronden, dat we elkaar blijvend
kunnen vinden in een gevoel van gedeelde menselijkheid, is ontmaskerd als een
al te rooskleurige illusie. Verlicht als we onszelf waanden, sloten we onze ogen
voor onze eigen ambivalenties. De reactie daartegen is nu volop gaande. Het
tribale denken ligt diep in ons verankerd, dat kunnen we niet ontkennen.
De Amerikaanse
bioloog Robert Sapolsky beaamt de distinctiedrift: baby’s blijken al niet lang
na hun geboorte behept met wij-zij-denken. Maar die distinctiedrift hoeft zich
helemaal niet volgens nationalistische of etnische lijnen te uiten, aldus
Sapolsky. Mensen kunnen zich ook verenigen achter een idee of ideaal dat
inclusief is, dat mensen met een verschillende achtergrond juist met elkaar
verbindt.
Onverzoenlijk
dogma
Heijne vindt
dat het onvermogen dat Frans Kellendonk in de jaren tachtig signaleerde, zich
nu tot een onverzoenlijk dogma aan het verharden is. Kritiek op een al te
blijmoedig humanisme is noodzakelijk. Men heeft veel te gemakkelijk gedacht dat
de menselijke natuur zich zou laten plooien naar een verlicht ideaal. Maar wat
we nu zien, is een opkomende ideologie, die de Verlichting tot vijand heeft verklaard.
Op de
rechterflank wordt dat onderscheid veel te weinig gemaakt: er is een cruciaal verschil
tussen het bekritiseren van het Verlichtingsproject – en de totale verwerping
ervan. Iets beter maken of iets kapot maken, dat zijn echt twee verschillende
dingen.
Die
ideologische verharding zorgt ervoor dat cultuur als statisch, identiteit als enkelvoudig,
trots als strijd worden gezien. Alles wat fluïde is, poreus, open en onbepaald,
wordt dan als een teken van fatale ondermijning gezien. Het is niet zo’n grote
stap van de waarschuwing van Kellendonk, naar de ballerige zelfgenoegzaamheid
van Stef Blok, naar het wrokkige nationalisme van de Hongaarse regeringsleider Orban
en zijn Europese en Amerikaanse geestverwanten. Wat eerst een opgave is, wordt vervolgens
tot onmogelijk verklaard – en daarna als onwenselijk en bedreigend.
Broederschap
is vaak een reusachtige opgave. Daarom wil Heijne zich nu eens niet op een geriefelijke
manier uitspreken tegen het tribale denken, degenen die zich terugtrekken in de
eigen groep of clan veroordelen als handlangers van het kwaad. Heijne pleit
ervoor dat we onze eigen tribale neigingen onder ogen zien. Altijd is er, zoals
Kellendonk zegt, de angst voor de liefde, de angst voor zelfverlies. Ook bij
onszelf. Wie
zich openstelt voor een ander, niet alleen met de mooie, abstracte woorden van
de weldenkenden, zal zelf onherroepelijk veranderen. En net als binnen
relaties, zijn we daar ook in de samenleving vaak bang voor. Het liefst
schuilen we onder gelijkgezinden. Dat is de reden dat onze samenleving
tegenwoordig zoveel op een schoolplein lijkt.
Het is een
voortdurende worsteling, laten we daar eens rond voor uitkomen.
Broederschap
van de beperkte soort, de groepssoort, is gemakkelijk. Broederschap buiten de
eigen groep is inderdaad vaak hondsmoeilijk, omdat het echt iets van ons vergt.
En succes niet verzekerd is. Wanneer we teleurgesteld raken, vluchten we al te
graag in de eerste soort.
Dat zal zo
blijven, het is een innerlijke strijd die nooit definitief beslecht zal worden.
Het is onze gespleten inborst. Wat nodig is, is de wil om naar onszelf te
kijken, onze tegenstrijdigheden te
erkennen –
en de moed om tegen onze eigen aanvechtingen in te denken. Laten we het onszelf
eens flink moeilijk maken. Laten we onze eigen angst voor de liefde onder ogen
zien. Laten we de Stef Blok in onszelf confronteren met ons betere ik. Dat
lijkt Heijne een noodzakelijke voorwaarde – om uiteindelijk echt tegenwicht te kunnen
bieden. Tegenwicht tegen krachten die er doelbewust op uit zijn ons steeds verder,
steeds verder en verder, uiteen te drijven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten